Back-up
Back-up legt back-upgegevens aan voor systeem- en
applicatie-instellingen.
De back-upgegevens worden gebruikt om het systeem
terug te zetten na het te hebben geïnitialiseerd wegens een
systeemfout of om een andere reden.
NL
•
Als het apparaat verbonden is met de pc via een USB-
kabel, de verbinding verbreken alvorens de back-up uit
te voeren. Als het apparaat bezig is met optekenen, het
optekenen stoppen en de opgetekende gegevens opslaan.
•
Voor informatie over welke gegevens worden opgenomen
in een back-up, de paragraaf "Betroffen gegevens bij
initialiseren, back-up en terugzetten" raadplegen onder
"Initialiseren" (Ü pagina 239).
•
Rijlogboekgegevens worden niet opgenomen in de back-
upgegevens. Rijlogboekgegevens moet u apart op een pc
opslaan.
Ü Gegevens overbrengen (pagina 212)
1
Op het homescherm, tikken op het pictogram
[Instellingen].
Hierdoor verschijnt het instellingenmenu.
2
Tikken op [Systeem] - [Instellingenbeheer] -
[Back-up].
Hierdoor verschijnt een bevestigingsbericht
waarin u wordt gevraagd of u een back-up van de
systeemgegevens wilt uitvoeren.
240
3
Tikken op [OK].
Hierdoor worden de back-upgegevens aangelegd.
Dit bericht verschijnt wanneer de back-upgegevens
aangelegd zijn. Tikken op [OK] om de back-up af te
sluiten.
4
Het apparaat aan uw pc aankoppelen.
De meegeleverde USB-kabel aan een USB-connector
van de computer aansluiten.
Voor informatie over de verbindingen, de paragraaf "Het
apparaat opladen" raadplegen onder "Opladen" (Ü
pagina 192).
5
U kunt de back-upgegevens op welke locatie
dan ook op de pc opslaan.
In het inwendige flashgeheugen van het apparaat
worden de back-upgegevens opgeslagen in een map
met de naam "\Pioneer\Setting\".
•
Er rekening mee houden dat de back-upgegevens die in het
flashgeheugen van het apparaat opgeslagen liggen worden
gewist telkens wanneer het apparaat wordt geïnitialiseerd.
Zorg ervoor dat u de back-upgegevens opslaat op een pc of
een ander medium.