Philips Plena LBB 1965/00 Installation And User Instructions Manual page 43

Anschlüsse der Auslöseeingänge
de
Aufeinander folgende Ansagen oder Durchsagen werden durch Schließkontakte (17) gestartet. Diese Schließkontakte
sind an die Schraubanschlüsse der Auslöseeingänge (11) angeschlossen. Die Verkabelung der ersten sechs
Auslöseeingangskontakte (1 bis 6) kann über einen Fensterkomparator kontrolliert werden. Der Normalbetrieb dieser
Eingänge erfordert zwei in Reihe geschaltete Widerstände (10 kOhm und 3,3 kOhm), die ständig an das ferne
Leitungsende angeschlossen sind, das an jeden Auslöseeingang angeschlossen ist. Die Auslösung erfolgt durch
Kurzschluss des 10-kOhm-Wiederstands, gemäß der Abbildung.
Offene oder kurzgeschlossene Kabel führen bei einem solchen Eingang zu einer Fehlersituation, die vom
Fernsterkomparator erkannt wird. Die Fehler-LED an der Vorderseite leuchtet auf und das interne Fehlerrelais wird von
der Stromversorgung getrennt, wodurch eine Kontaktänderung an den Schraubanschlüssen (10) an der Rückseite
entsteht.
Über die DIP-Schalter 1 bis 6 an der Rückseite des Geräts kann die Kontrolle jedes einzelnen Auslöseeingangs (1 - 6)
aktiviert ('ON') oder deaktiviert ('OFF') werden. Wenn diese Eingänge deaktiviert sind, verhalten sie sich wie die
Eingänge 7 bis 12.
Über DIP-Schalter 7 kann die Netzausfallüberprüfung aktiviert werden. Wenn sie aktiviert ('ON') ist, leuchtet die Fehler-
LED an der Vorderseite und das interne Fehlerrelais geht bei Netzausfall vom Netz, obwohl das Gerät mit der 24-V-
Batterie weiter betrieben werden kann.
Wenn sie deaktiviert ('OFF') ist, wird automatisch und unbemerkt zwischen Netz- und Batteriebetrieb geschaltet.
Über DIP-Schalter 8 kann bei Anschluss der Geräte zur Überprüfung der Kabel ein 20-kHz-Kontrollton zum
Ausgangssignal geschaltet werden. Der Pegel des Kontrolltons ist über den Pegelregler für den Kontrollton (1)
einstellbar (von 'OFF' (Aus) zu –14 dB bezüglich des maximalen Audiopegels). Der Standardlautstärkepegel ist -20 dB.
Schakel-ingangen aansluiten
nl
U start een berichtenreeks of een aankondiging met een maak-contact (17). Deze maak-contacten zijn verbonden met
de schroefcontacten van de schakel-ingangen (11). De kabels die op de eerste zes schakel-ingangen (1 t/m 6) zijn
aangesloten, kunnen door een vergelijkingsschakeling worden bewaakt. Tijdens normaal bedrijf zijn deze ingangen
permanent aangesloten op twee in serie geschakelde weerstanden van 10 kOhm en 3,3 kOhm op het andere uiteinde
van de kabel. U schakelt de ingang door de 10 kOhm-weerstand kort te sluiten (zie afbeelding).
De vergelijkingsschakeling detecteert een gebroken of kortgesloten kabel door de weerstandsverandering die daarbij
ontstaat. Het fout-indicatielampje op de voorkant zal daardoor oplichten en het interne foutmeldingsrelais zal afvallen,
wat via de schroefcontacten (10) op de achterkant valt te detecteren.
Via de dip-schakelaars 1 t/m 6 op de achterkant van het apparaat kunt deze bewaking per schakel-ingang (1 - 6)
afzonderlijk inschakelen ('ON') of uitschakelen ('OFF'). Schakelt u deze bewaking uit, dan werken ze hetzelfde als de
ingangen 7 t/m 12.
Via dip-schakelaar nr. 7 kunt u de netspanningsbewaking inschakelen. Is deze bewaking ingeschakeld ('ON'), dan licht
bij stroomuitval het fout-indicatielampje op de voorkant op en zal het interne foutmeldingsrelais afvallen, hoewel het
apparaat eventueel wel gewoon blijft functioneren op de accu van 24 Vdc.
Is deze bewaking uitgeschakeld ('OFF'), dan wordt automatisch en zonder verdere melding overgeschakeld van
netspanning op accustroom.
Via dip-schakelaar nr. 8 kunt u een 20 kHz-testsignaal inschakelen (ON) voor bewaking van de uitgangsaansluitingen
naar de overige apparatuur. Het niveau van het testsignaal is met volumeregelaar (1) in te stellen (van UIT ('OFF') tot
–14 dB ten opzichte van het maximale geluidsniveau). Het standaardvolume is -20 dB.
Connessioni degli ingressi degli attivatori
it
Le sequenze di messaggi o gli annunci vengono avviati con dei contatti di lavoro (17). Questi contatti di lavoro sono
connessi ai terminali a vite degli ingressi degli attivatori (11). I cavi dei primi sei contatti di ingresso degli attivatori (da 1
a 6) possono essere supervisionati per mezzo di un comparatore di finestra. Il normale funzionamento di questi ingressi
richiede due resistori addizionali connessi da 10 kOhm e 3,3 kOhm, connessi in modo permanente all'ultima estremità
del cavo collegato ad ogni ingresso dell'attivatore. L'attivazione si effettua mettendo in corto circuito i resistori da 10
kOhm come si vede dalla figura. I cavi aperti o in corto circuito verso questo tipo di ingresso provocano una situazione
di errore che viene rilevata dal comparatore di finestra. La spia LED di errore sul pannello frontale si accenderà e sarà
disattivato il relè interno di errore che dà un cambiamento di contatto sui terminali a vite (10) del pannello posteriore.
Attraverso i microinterruttori da 1 a 6 sul pannello posteriore dell'unità, è possibile abilitare ("ON") o disabilitare ("OFF")
la supervisione di ogni singolo ingresso dell'attivatore (1 - 6). Una volta disabilitati, questi ingressi si comportano
esattamente come gli ingressi da 7 a 12.
Attraverso il microinterruttore n.7, è possibile abilitare il controllo dei guasti di alimentazione di rete. Una volta abilitata
('ON'), la spia LED di errore sul pannello frontale si accenderà e il relè interno di errore si metterà in stato di
disattivazione per guasto di alimentazione di rete, benché l'unità possa continuare a lavorare con la batteria a 24 V.d.c.
Dopo la disabilitazione ('OFF'), il passaggio dalla corrente al funzionamento a batteria è automatico e non verrà
notificato.
Attraverso il microinterruttore n.8 è possibile attivare un tono pilota da 20 kHz nel segnale di uscita per la supervisione
del cavo tramite la connessione della strumentazione. Il livello del tono pilota è regolabile (da "OFF" a –14dB in
riferimento al massimo livello audio) tramite il controllo del volume del tono pilota (1). Il livello di volume di default è -20
dB.
31
MESSAGE MANAGER